Veteran Cars
Veteran Cars: |
Edwardian Cars: |
Between Wars: |
Louis Renault bouwde zijn eerste auto in 1898. De auto had een lichte 1 cilinder De Dion Bouton motor van 273 cc en 1 ¾ PK vermogen. De onderneming, die "Renault Frères" werd genoemd, werd geleid door de drie broers Renault, Louis, Marcel en Fernand. In de eerste 6 maanden van hun bestaan bouwden ze al 60 auto's. In 1899 veroverden Louis en Marcel de eerste twee plaatsen in de Parijs-Trouville race en Louis won ook nog de voiturette klasse in de race Parijs-Oostende. De modellen van 1900 (de types B en C) waren voorzien van 1 cilinder De Dion Bouton moto- ren van 450 cc en leverden resp. 2 ¾ en 3 PK. Renault racers wonnen hun klasse in de races Parijs-Bordeaux en Parijs-Toulouse-Parijs van 1900 en Parijs-Berlijn van 1901. In modeljaar 1901 waren 1 en 2 cilindermotoren van De Dion Bouton of van Aster leverbaar van 450 cc en 4 ½ PK (type D) en van 1.230 cc en 9 PK (type E). Het jaar 1902 bracht de fabriek in een stroomversnelling. Heel belangrijk was het winnen van de zeer zware race Parijs-Wenen. Die wagen had namelijk een geheel in eigen huis ontworpen en gebouwde motor aan boord. Een 4 cilinder met 3,8 liter inhoud. Ook in 1902 bracht de firma het eerste model uit met eigen motor (de type H, een 2 cilinder (100 x 110 mm) 1.720 cc). Over de volgende jaren werden geleidelijk alle Renault modellen van eigen motoren voorzien. 1903 staat onlosmakelijk verbonden met Parijs-Madrid. De race die alle evenementen zou overklassen. Dat gebeurde ook inderdaad, maar niet op de manier die men graag had gezien. Renault schreef auto's in voor de lichte wagens die voorzien waren van 6,3 liter motoren. Tijdens de race wilde Marcel Renault de voor hem rijdende Léon Théry (die in 1904 en 1905 de Gordon Bennett races zou winnen) inhalen. Door de grote stofwolken kon hij niet zien waar hij reed. Lezingen lopen uiteen of hij met 120 km/uur een boom raakte of dat hij een haakse bocht miste, maar een feit was dat hij zwaar crashte. Hij zou enkele dagen later aan zijn verwondingen overlijden. Toen Louis, die toen al in Bordeaux was, het tragische nieuws hoorde, trok hij zich onmiddellijk terug uit de strijd en hij besloot nooit meer zelf te racen. Zijn mecanicien uit die race, Francois Szisz zou ook later nog van zich laten spreken. In 1904 werd het uiterlijk van de Renaults ietwat gewijzigd en volgens dat nieuwe concept stond de motor voorin het chassis met de radiator daarachter. Deze opstelling zou tot in de jaren ‘20 het uiterlijk van de Renaults bepalen en het zou door vele fabrikanten nagemaakt worden. Het ongeluk van Marcel maakt dermate indruk dat de fabriek gedurende de rest van 1903, en geheel 1904 en 1905 niet aan races deed. Maar het bloed kruipt waar het niet gaan kan en in 1906 stond er weer een Renault racewagen op het programma. De Gordon Bennett wedstrijden waren door de Fransen om het leven gebracht (in die formule mochten maar 3 auto's per land meedoen en de Fransen hadden zoveel grote automerken dat ze meer auto's wilden afvaardigen). Zij besloten toen een nieuwe serie wedstrijden in het leven te roepen, één keer per jaar in Frankrijk te verrijden en waar iedere fabrikant aan mee mocht doen. In 1906 werd de eerste van die reeks verreden en hij heette de Grand Prix de l'ACF (Automobile Club de France). Een Renault won die eerste race. De wagen had een 13 liter 4 cilinder motor die 90 PK leverde. Aan het stuur Francois Szisz, die dus feitelijk de allereerste Grand Prix ooit won. Het was een knappe prestatie, want de race ging over een afstand van 1.238,16 km en de totale race tijd was 12 uur, 14 minuten en 7 seconden, verdeeld over 2 dagen. Szisz kon zijn huzarenstukje in 1907 bijna herhalen, maar werd tweede achter Felice Nazarro in een FIAT, die overigens in 1906 tweede werd. Na 1907 stopte Renault weer met racen. In 1907 verkocht Renault 3.000 auto's en was dus al een grote fabriek geworden. In 1908 kwam de eerste 6 cilinder, het type AR met een inhoud van 9.500 cc en goed voor 50 PK. Ook in 1908 de grote kaskrakers, de type AX (zie ook elders in de fotogalerij) en de type AG, die veel in taxi uitvoering werd gemaakt. Renault zag dus al vroeg dat het belangrijk was een grote modellenreeks te hebben. In de jaren ‘20 kreeg Renault in de kleine klasse zeer veel concurrentie van het nieuwe merk Citroën. Maar zowel Renault als Peugeot wisten toch met een passend antwoord op de 5 PK Citroën te komen. Op de foto staat een vroege Renault, een type C uit 1900 uit de collectie van Mulhouse. |
Louis Renault built his first car in 1898. It had a light 1 cilinder De Dion Bouton engine of 273 cc delivering 1 ¾ HP. The company which was called "Renault Frères" was led by the three brothers Louis, Marcel and Fernand Renault. In the first 6 months of their existence, they already built 60 cars. In 1899 Louis and Marcel took the first two places in the Paris-Trouville race and Louis also won the voiturette class of the Paris-Oostende race. The 1900 models (types B and C) were equipped with 1 cilinder De Dion Bouton engines of 450 cc capacity delivering resp. 2 ¾ and 3 HP. Renault racers won their class in the Paris-Bordeaux and the Paris-Toulouse-Paris races of 1900 and Paris-Berlin of 1901. In 1901 1 and 2 cilinder De Dion Bouton and Aster engines were available of 450 cc and 4 ½ HP (type D) and of 1,230 cc and 9 HP (type E). In 1902 the company's progress was accelerated. Very important was the winning of it's class of the very heavy Paris- Vienna race. The winning car, driven by Marcel Renault, had a 4 cilinder, 3.8 litre engine built in their own works. That same year Renault presented the first production car with their own engine, the type H, a 2 cylinder (100 x 110 mm) of 1,720 cc capacity. Over the next few years all models were gradually equipped with their own engines. 1903 was, of course, the Paris-Madrid year. The big road race that would throw every previous event into the shade. Well, it did, but not in the way people wanted it. Renault entered cars with 4 cylinder, 6.3 litre engines, to be driven by Louis and Marcel. During the race Marcel tried to overtake Léon Théry (who was to win the 1904 and 1905 Gordon Bennett races). Due to the clouds of dust he did not know where he was driving. There are different views of what happened then. Some say he hit a tree at 80 mph, others say he missed a sharp corner. Anyway, he crashed heavilly, and a few days later he died of his injuries. Louis, who was already in Bordeaux when he heard of the crash, immediately withdrew the remaining cars and went to see his brother. He also decided to never drive a racing car again. His mechanic, Francois Szisz, was to become a famous racing driver in later years. In 1904, the new Renault cars obtained the looks they were to keep until the twenties: engine in front and the radiator behind the engine. This was copied by many contemporary constructors. The Renault company did not race for the remainder of 1903, 1904 and 1905. But blood is thicker than water and in 1906 a new race car was designed and built. The French had killed the Gordon Bennett cup races (in that formula only three cars per country were allowed to compete and France could produce many more racing cars). They decided to start a new series of races, to be run once every year in France. Every constructor could enter cars, so many more than three per country. In 1906 the first one of this series was run and it was called the Grand Prix de l'ACF (Automobile Club de France). A Renault, driven by Francois Szisz, won that first race. The car had a 4 cilinder engine of 13 litre capacity developing 90 HP. So, in fact, Szisz was the first ever to win a Grand Prix. It was quite an achievement, since the race was a two day event, totalling a distance of 1,238.16 km and the winner took 12 hours, 14 minutes and 7 seconds to cover that distance. In 1907 Szisz came in second after Felice Nazarro driving a big FIAT. Nazarro, by the way, was second in 1906. After 1907 Renault stopped racing again. In that year, they sold 3,000 cars, which made it one of the largest manufacturers in France. In 1908 the first six cylinder car was introduced, the type AR with a capacity of 9,500 cc developing 50 HP. The most popular pre 1914 model, the AX (see elsewhere in the picture gallery) was also introduced in 1908 as well as the AG, which was mostly sold as a taxi. Renault had the good vision that a wide variety of models was very important. In the twenties another new competitor came in the light car class: Citroën. But Renault as well as Peugeot were just in time to compete with the 5 CV Citroën. The picture shows an early Renault, a type C built in 1900 from the Mulhouse collection. |